-
1 shuffle
n. geschuifel; schuifelende danspas; schudden (v. kaarten); verandering van positie; reorganisatie--------v. heen en weer bewegen; schuifelen, sloffen; schudden (kaarten); (in zijn papieren) rommelenshuffle1[ sjufl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————shuffle2♦voorbeelden:¶ shuffle out of one's responsibility • zich aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken, zich eruit draaien♦voorbeelden:3 schuiven ⇒ al schuivend aan/uittrekken♦voorbeelden:shuffle one's papers • in zijn papieren rommelen3 〈 figuurlijk〉 try to shuffle off one's responsibility • zijn verantwoordelijkheid proberen af te schuivenshuffle on/off one's slippers • zijn pantoffels al schuifelend aan/uittrekken -
2 shuffle the cards
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский